Ik ben meer een strandmens dan een bosmens. Ik vind bossen altijd zo nat en donker enzo.
Ik functioneer niet zonder licht en kan graag ver kijken. Maar er zijn
uitzonderingen. In de herfst moet ik minimaal één keer naar het bos voor een
herfstwandeling. Ik wil paddenstoelen zien en herfstschatten zoeken. Wat is
herfst zonder een schaal vol kastanjes, eikeltjes, dennenappels, beukennootjes
etc. En als er dan licht door die bomen heen sijpelt, dan is dat ook meteen van
dat mooie licht, waar alles een gouden randje van krijgt.
Nu hebben wij jaarlijks familieweekend. Met neefjes,
nichtjes, ooms, tantes, de hele rambam. Nu durf ik hier wel te verklappen dat
dat niet echt mijn hobby is. Op een of andere manier kan ik nooit echt goed mezelf
zijn tussen al die schoonfamilie en dat voelt niet fijn. Maar sinds het een
paar jaar geleden werd verplaatst naar een prachtige plek in het bos, en ook
nog eens iets opschoof in de tijd, kan ik het een stuk beter hebben.
Eén weekend lang herfstschatten zoeken, wandelen, eekhoorntjes zien en herfstzon najagen en ik ben weer klaar voor een jaar. En dan is er nog de geweldige herfstspeurtocht die een van de tantes voor alle kleintjes organiseert, vol kabouterhuisjes, kriebelbeestjes en natuurweetjes. Zo goed zou ik dat zelf nooit kunnen. Daan en Bente vinden het geweldig en ik geniet zo van die toetjes. Daan die vooruit rent en weer terug naar mij want: ‘Het is zo spannend mam’. Bente die met het puntje van haar tong tussen haar lippen de ‘lopen-met-een-kastanje-op-een lepel-opdracht’ uitvoert. Voor kinderen is een bos, zeker in de herfst, magisch. Als ik door hun ogen kijk, zou ik bijna toch een ‘bosmens’ worden.